Denken over dood. Wiens dood?
Mijn dood, zijn dood. De dood die hij stierf voor hij bij mij kwam. De dood die ik stierf voor ik bij haar kwam. De dood die wij beiden moeten overwinnen.
Maar is dat zo?
Waar kwam hij vandaan? Waar kwam ik vandaan? En waar gaan wij naar toe?
Hij is mijn schaduw, mijn stille reisgenoot. Niemand ziet hem, maar hij praat in mijn gehoor. Hij voelt in mijn gevoel. Hij denkt in mijn denken. Hij is deel van mij en toch ook weer niet, want hoe zou ik hem anders los en tegelijk zo niet-los van mijzelf kunnen ervaren?
Eén zijn is iets anders, daar zijn wij naar op weg. Namaste!
Als we dood gaan…
Wat gebeurt er dan? Wat betekend dat dan?
Dood is deel van het leven. De dood IS het leven. Niets is permanent, alles verandert. Van alles wat we ooit hebben meegemaakt is niets gebleven, alles is voorbijgegaan. Van sommige dingen hebben we nog herinneringen, maar van veel meer weten we niet eens meer dat we het gedaan hebben. Wie herinnert zich iedere minuut, iedere seconde van iedere dag? Weet jij nog wanneer je at op die dinsdag de 2e zondag van de maand 4 jaar geleden? Weet jij nog wat je dacht, wat je zei tijdens dat gesprek om precies 13.13 op die vrijdag 6 jaar geleden? Alleen wie een feilloos geheugen heeft zal dat nog weten, maar de meesten van ons zijn de details vergeten. We onthouden vooral de grote dingen, de dingen die ons heel blij of heel niet-blij maakten.
De rest vergeten we en dat is goed.
„This too shall pass.”
Een mantra om te onthouden. Om jezelf te vertellen bij al die dingen, de grote, de kleine, de fijne, de minder fijne en zelfs de absoluut geweldige en absoluut verschrikkelijke. Alles gaat voorbij. Dat doet niets af aan het mooie, het leuke, fijne of minder fijne. Het betekend alleen dat niets in het leven permanent is. Zelfs al denken we dat en hopen we het soms zelfs even.
De Tibetaanse meester Sogyal Rinpoche zegt:
„Omgaan met stervenden is als in een ongenadige spiegel kijken. Het naakte gezicht van je eigen paniek en van je grote angst voor pijn staart je aan. Alleen als je bereid bent naar je angst te kijken en deze te aanvaarden, zul je 'm in de ander kunnen verdragen.”
Maar omgaan met stervenden doen we allemaal, iedere dag. Want iedereen is stervend, allemaal bereiken we dat ene, onvermijdelijke moment. Wat wij leven noemen, is slechts afleiding van dat gegeven.
Het pijnlichaam wat Eckhard Tolle zo mooi omschrijft is iets wat we ook allemaal meedragen. Het deel van ons waar we alle verdrietige, moeilijke, ‚onverteerbare’ dingen in opslaan. Als op een afgeschermde, geheime plek op de harde schijf van ons geheugen. Maar dat hij afgeschermd is, wil niet zeggen dat hij er niet is.
Zelfs als het ons lukt hem onzichtbaar te maken, komen we hem nog tegen en worden we eraan herinnert dat er hele stukken van ons zijn, waar we niet naar kijken, zelfs liever niet eens over nadenken. Maar het is er en het wil gezien worden. De enige manier om deze plekken op te lossen is ze onder ogen komen. Ze recht in de ogen kijken, aanschouwen, voelen, aftasten, proberen te omschrijven, begrijpen, maar vooral voelen, ervaren. Pas dan zal het ons met rust kunnen laten. Want in het Grote Veld van het leven, is niets ooit echt weg. Pas als het is opgegaan in het Grote Veld kunnen we verder, zijn we weer deel van het Geheel, stromen we weer.
Waar zit mijn blokkade op deze dood? Op zijn dood, mijn dood, ons aller dood. De eindigheid.
Er zit een monnik in mij die meereist. Al mijn hele leven en vele levens voor deze reisden wij samen door de levens waar we op dat moment waren. Ook nu reist hij onzichtbaar voor de buitenwereld met en in mij mee. Al van jongs af aan voer ik gesprekken met hem, vragen ik vragen waar ik in de wereld om mij heen geen antwoord op krijg en altijd brengt hij me daar waar ik zijn moet om het antwoord te vinden. Het juiste radioprogramma, het juiste boek, de juiste film, de juiste persoon die precies dat zegt wat ik op dat moment nodig heb te horen.
Hele periodes heb ik hem niet durven vertrouwen. Maar altijd was hij er en altijd kon ik weer bij hem terecht en op hem vertrouwen, ook al voelde ik dat vaak niet. Altijd was er dat wantrouwen. Altijd de angst. Maar ook altijd dat weten, die sterke drang, dat innerlijk ervaren van geleid worden, wat er ook gebeurde. Mijn jaren van ziekte en alleen zijn, altijd dat alleen zijn. Het gehate alleen-zijn. Waarom was er voor mij geen partner, was er voor mij geen geliefde die me begeleide, troostte, liefhad. Waarom moest ik altijd alles alleen doen en doorstaan? Maar juist in dat alleen-zijn vond ik de antwoorden, want alleen daar hoorde ik zijn stem, ontving ik zijn leiding en langzaam leerde ik hierop vertrouwen. Begon ik alleen-zijn te prefereren boven gezelschap, want dat leidde altijd alleen maar af van de antwoorden die ik zocht.
Het Boeddhisme leert ons dat dualiteit er is om het te leren overstijgen. Geen leven – geen dood, geen man – geen vrouw, geen licht – geen donker, geen pijn – geen geluk, geen liefde – geen angst, geen lichaam – geen niet-lichaam.
Getik op het raam
Hommel wil naar binnen - STOP -
Vergeet de illusie.
Het leven beweegt
Omdat het leeft - LEEF!
FH
Ooit dacht ik hem te moeten vinden, hem te moeten zijn. Naar de bergen, in een grot in meditatie, want daar gingen mijn dromen over. Maar het leven bracht me naar het huis waar ik nu al 27 jaar woon, waar ik weken, maanden aan bed of bank gekluisterd lag, tot ik me realiseerde, dit is mijn Boddhi-boom, hier zal ik verlichting vinden. Daar hoef je niet voor naar India of Tibet te reizen, hoe zeer mijn ziel daar ook naar verlangd. Een verdwaalde monnik in een vrouwenlijf in een leven, ver van wat hij droomde.
In mijn werk vindt ik de rust en eenheid die ik zoek, hij helpt mij op mijn pad te blijven. En iedere keer als ik ervan afwijk, verleidt door wereldse verwarring en denken dat ik het daar vinden zal, want dat alleen-zijn is zo moeilijk soms, stuurt hij me zonder omhaal terug. En laat me precies vinden wat ik nodig heb, nee, het is niet voor niets dat ik geboren ben net voor de tijd van internet. Liggend in bed, lezend over reizen en de spirituele ontdekkingen van anderen kon ik ervaren hoe het was in de tijd van de grot. Van het afgezonderd zijn van de wereld om mij heen ook al lag ik er, fysiek gezien, middenin. Maar de emotionele en spirituele scheiding was te groot. Ik vond niets van mijzelf terug in die wereld om mij heen. En nog vindt ik het vaak moeilijk me verbonden te weten, ook al blijf ik het proberen.
De monnik in mij is te sterk. Hij roept mij van ver, staat naast mij, dichterbij dan iemand ooit geweest is. En ooit zal ik hem zien zoals het bedoelt is. En dan zullen we weer samen zijn. Maar voor nu, moet ik het doen met zijn onzichtbare aanwezigheid en de leiding die hij mij op gepaste afstand geeft.
Met dank daarvoor, dank, dank, mijn eeuwige, oneindige dank.
Gaan leren praten over zijn dood, mijn dood, de dood die ons scheidt en samenbrengt. Dat is nu mijn taak. Want er zijn woorden die gezegd willen worden, waarden die doorgegeven dienen te worden. Samen doen wij dit, mijn innerlijke monnik en ik. Maar ach nee, wie heeft het nu weer over dat domme idee van afgescheiden zijn! Welkom in dit leven in de dood. Namaste!